Categorieën

Interfaces

Op welke volgorde worden de interfaces afgehandeld?

In de functie Interfaces (MINTFA) krijg je een overzicht van de interfaces die bij jullie organisatie draaien. Met het veld ‘volgnummer’ in het onderdeel ‘Identificatie’ bepaal je in welke volgorde de interfaces worden afgehandeld. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat eerst de debiteurgegevens moeten worden ingelezen voordat de projectgegevens worden ingelezen.

Welke methode hanteert de interface?

De volgende opties zijn beschikbaar:

  • Webservice: een interface waarbij wordt gecommuniceerd via XML zonder menselijke tussenkomst (bijvoorbeeld SOAP).
  • Bestand: deze methode werkt op basis van een gedefinieerd bestand.
  • Selectie tabellen/velden: deze methode exporteert vooraf geselecteerde tabellen/velden.
  • REST API: een methode om REST API instellingen te importeren of exporteren.

Logging bij interfaces van type ‘import’

Voor debug-doeleinden is in het onderdeel Inloggen het veld Logging aanwezig. Met dit veld kun je instellen of aanroepen van de webservice gelogd moeten worden in de functie Performance Monitor (IPERFO). Met deze logging kun je achteraf raadplegen welke calls op welke moment zijn gedaan. Dit onderdeel is alleen van toepassing bij webservices van het type ‘import’. Logging is overigens alleen mogelijk als er een gebruiker is opgegeven waaronder de webservice inlogt.

Belangrijk: Door logging wordt de webservice trager. Vooral de gedetailleerde logging is een zware belasting en mag alleen worden gebruikt voor debug doeleinden. Daarom wordt de gedetailleerde logging iedere nacht gereset naar standaard logging.

Actie deactiveren interfaces

Met de actie Wel/niet actief kun je interfaces die niet meer in gebruik zijn, snel en makkelijk op ‘niet actief’ zetten.

Shortcut te exporteren querydefinities

Indien gewenst kun je zelf instellen welke records je wilt selecteren. Alleen de records die op dat moment aan de selectie voldoen, worden dan in het exportbestand gezet. Gebruik hiervoor de shortcut Te exporteren querydefinities.

Je kunt meerdere querydefinities instellen, waarbij je per definitie de naam van het exportbestand bepaalt. Je kunt maximaal 10 tabellen aan elkaar koppelen. In het uiteindelijke exportbestand kun je dus ook kolommen/velden uit al deze tabellen opnemen. De manier waarop je de tabellen koppelt, is vergelijkbaar met het aanpassen van de (eigen) weergaven.

Daarnaast kun je bij de interface, in het veld ‘Gegevens comprimeren’, instellen dat de exportbestanden automatisch gecomprimeerd (gezipt) worden opgeslagen.

Actie querydefinities kopiëren

In de shortcut Te exporteren querydefinities is ook de actie Querydefinitie kopiëren beschikbaar, waarmee je de querydefinitie inclusief de te exporteren velden kunt kopiëren naar een nieuwe definitie. Hierdoor kun je versneld vergelijkbare interfaces aanmaken door een gehele interface inclusief alle onderliggende records te kopiëren.

Exporteren Interfacemutaties

Met de functie Exporteren Interfacemutaties (VMUTEX) is het mogelijk om de export daadwerkelijk uit te voeren. Je kunt deze verwerkingsfunctie opnemen in een Program Batch Job (MJOBNR), zodat het exporteren geheel automatisch op vastgestelde momenten wordt uitgevoerd.

Interfacemethode o.b.v. selectie tabellen/velden

Bij de interface o.b.v. ‘selectie tabellen/velden’ kan worden ingesteld welke databasetabellen en -velden geëxporteerd moeten worden. Per databasetabel wordt een tekstbestand aangemaakt op de locatie zoals ingesteld bij de interface (bestandsnaam = ‘<tabelnaam>.csv’). De volgorde waarin de verschillende velden in het bestand geplaatst moeten worden, is op te geven. Verder kunnen bij de interface de volgende instellingen worden gemaakt:

  • scheidingsteken tussen de velden.
  • kolomlabels (op eerste regel) opnemen.
  • ‘carriage returns’ opnemen (of converteren naar spaties).

Via de shortcut Te exporteren tabellen geef je aan welke tabellen en velden je wilt exporteren. Hierbij worden alle records uit de geselecteerde tabellen in de exportbestanden neergezet.

Aanvoeren quotes bij export tabellen/velden

In de praktijk is gebleken dat wanneer dat een waarde van een veld ‘quotes’ (““) bevat, deze gegevens niet altijd goed worden verwerkt in de export. Daarom kun je in het veld Quotes om gegeven zetten zelf aangeven of je wel quotes wilt gebruiken. En zo ja, of dit enkele of dubbele quotes moeten zijn.

Veldlabels of veldnamen als header in exportbestand opnemen

Als je een interface hebt ingericht waarbij data uit de daarbij opgegeven tabellen wordt geëxporteerd dan kun je hierbij aangeven of je in de exportbestanden headers wilt opnemen.

In het veld Headers in exportbestand opnemen kun je, via een combobox, opgeven of je de veldlabels of de veldnamen (=nieuw) in ieder exportbestand als eerste regel wilt opnemen. Op deze manier wordt het door de ontvangende partij gemakkelijker om de aangeleverde data te herkennen.